De oudste glashut
Zwijndrecht kent sinds het begin van de negentiende eeuw glasfabricage. In 1810 kreeg timmerman G. Jurling, een broer van een flessenfabrikant in Nijkerk, de opdracht om bestek en tekeningen voor een glasfabriek in Zwijndrecht in de buurt van de Westkeetshaven te maken. Diverse krantenartikelen uit 1812 bevestigen dat de hut toen reeds in werking was. De glasblazerij behoorde toe aan de heer Adrianus de Sel, die woonde aan de glashaven in Rotterdam. Hij produceerde en verkocht allerlei soorten flessen: van bottels (normale flessen) en kelderflessen tot apothekersflesjes. Al binnen enkele jaren moet de hut in moeilijkheden zijn gekomen want in november van het jaar 1816 lezen we in de Rotterdamsche Courant over de openbare verkoop van ‘een hechte, sterke en extra welgelegen glasblazerij, met potkamer, huizingen, tuin, coepel en erve, staande en gelegen aan den dijk op het dorp Zwijndrecht’. Twee maanden later besloot men, aldus de Dordrechtsche Courant, ook de inboedel te verkopen: ‘ruim 40.000 flesschien van differente soort, liggende in de glasblazerij te Zwijndrecht [..].’
De glasblazerij kwam in 1816 in het bezit Mari Aert Hoffmann van de firma 'Hoffmann en Zonen'. Dit Rotterdamse bedrijf concentreerde zich voornamelijk op de ijzerindustrie, namelijk op de productie van bommen, granaten en kogels. Echter, in Zwijndrecht bleven de werkzaamheden vooral gericht op het vervaardigen van glas. Toen Mari Aert in de jaren veertig uit het bedrijf stapte om furore te maken in de politiek, ging de glasblazerij over op zijn vier jaar oudere broer Johann Frederik. In 1863 besloot de familie Hoffmann over te gaan tot de verkoop. De nieuwe eigenaar werd Johannes Cornelisz de Bont, die tevens eigenaar was van enkele naastgelegen zoutketen met de bijzondere naam ‘Nooit Gedacht’. Uit de gegevens van het kadaster wordt duidelijk dat De Bont in 1869 besloot tot de verkoop van het geheel aan Hendrik Theodorus Wilkens (1830 – 1903); een wijnhandelaar en distillateur in Rotterdam. Daar was hij als directeur verbonden aan de firma ‘Van Dulken Weiland & Co.’. Juist in de jaren zestig timmerde dit bedrijf aan de weg. Zo was deze de grootste leverancier in Nederland van onder meer brandewijn en spiritus (waaruit jenever wordt bereid).
Ongeveer twee decennia later komen we de glasblazerij opnieuw in de kranten tegen, al is het niet met goed nieuws. In juni van het jaar 1884 brandde namelijk één van de bergplaatsen van de fabriek tot de grond toe af.24 Op dat moment waren de heren Hausmann en Liebz eigenaar. Over hen is verder geen informatie bekend. Het slechte nieuws hield aan, want twee jaar later werden ‘wegens slapte in zaken’ de werkzaamheden voor onbepaalde tijd stilgelegd.25 Hoewel drie maanden later de productie was hervat, moge het duidelijk zijn dat de glasblazerij in zwaar weer verkeerde. Acht jaar later volgde de onvermijdelijke verkoop. In Het Nieuwsblad, een krant voor de Hoekse Waard en IJsselmonde, staat een uitgebreid verslag van de verkoop van de Glasblazerij “De Flesch” aan de Westkeet op donderdag 12 juli 1894.
De koper was de heer J. Bekink namens de firma ‘Gagestein en Muller’. Van dit bedrijf is bekend dat zij ook eigenaar was van een glashut aan de Aelbrechtskade in Rotterdam. Dit eigenaarschap duurde tot 1909. Inmiddels was de glasblazerij toen in de absolute nadagen beland. Het complex kwam nu in handen van Louis Francois Desiré van der Minne. Hij had in 1895 de zoutkeet ‘Nooit Gedacht’ gekocht van de familie De Bont en had plannen om zijn bedrijf verder uit te bouwen. Dit had grote gevolgen voor de glashut. In 1910 wijzigde men de bestemming. Vanaf die tijd sprak men dan ook over een ‘zoutziederijpakhuis’. In het volgende decennium moet de voormalige glashut geheel zijn ontmanteld. In die periode werden de bestaande gebouwen diverse malen verbouwd. Zo werd in 1911 een vergunning aangevraagd voor het afbreken van de bestaande kap van de voormalige glashut en het maken van een nieuwe kap op de oude muren. Uiteindelijk is op een luchtfoto uit 1926 het terrein van de voormalige glashut niet meer te onderscheiden.
Een tweede fabriek: van Vensterglas naar flessen
In 1838 kwam de voormalige buitenplaats Sorghlust met Renaissance tuinen, liggende aan de Oude Maas met zicht op Dordrecht en het Drierivierenpunt, in handen van twee industriëlen: Samuël Eliazar Swerein en Jacobus Steffen. Eerstgenoemde was van een handelaar in onder meer luxe meubelen, kristal en aardewerk, was van Joodse komaf, terwijl de ander naast handelaar ook glasschilder was. Beiden kenden elkaar uit het Haagse handelsmillieu. Op het terrein van de buitenplaats lieten zij een glashut en enkele fabriekshallen bouwen. De eerste vensterglasfabriek van Nederland was geboren! Ondanks verwoede pogingen de fabriek draaiende te houden, werd in 1853 overgestapt op de fabricatie van flessen. Ondertussen werd gezocht naar een nieuwe koper. Deze werd twee jaar later gevonden in J. van Hoboken Cortgene. "De Zwijndrechtse glasfabriek" was geboren.
Aan het begin van de twintigste eeuw bleek de fabriek verouderd. Bovendien was het vervaardigen van flessen al lang niet meer winstgevend. In een poging het tij te keren veranderde men de bedrijfsconstructie in de "N.V. Bottleworks". Met het kapitaal dat werd verkregen door aandelen te verkopen, bouwden de eigenaren onder meer nieuwe fabriekshallen. Vanaf 1911 ging men naast het blazen van glas (hand- en mondwerk) ook machinaal fabriceren en helemaal in het eind elektrisch. De glasovens evenwel werden met kolen gestookt, duizenden tonnen per jaar, en ook werd er stookolie gebruikt. Komende vanaf Dordrecht met de pont kon men 's avonds als het donker was goed zien hoe van tijd tot tijd een vuurgloed de hemel verlichtte wanneer één van de ovens geopend werd.
Eind jaren dertig werden de activiteiten van de glasfabriek verplaatst naar Schiedam. Vanaf halverwege de jaren veertig tot 1964 was op het terrein de inmakerij van de Firma Zwanenburg gevestigd, totdat deze naar Etten in Noord-Brabant verhuisde. Bij de Historische Vereniging, in De Vergulde Swaen, liggen nog brokken glas uit de glashut ten toon gesteld, alsmede stenen waaromheen glas zit gesmolten. Ook staat er een aantal flessen uit de glasfabriek die de beeldhouwer Lucien den Arend na de sloop uit de grond gehaald heeft.
Op de Ringdijk stond een rij oude huizen die genoemd werden "de Franse huizen" (of de Huttershuizen, van de Glashut). Daar woonden de glasblazers, veelal met een Waalse achtergrond, die bedreven waren in het persen en maken van het zogenaamde witte of platte glas. Later is dit overgegaan in het blazen, ook met de mond, van diverse soorten flessen. In 1904 werd de huizenrij vervangen door duplexwoningen. Deze huizen (Ringdijk 262 t/m 288 en 296 t/m 326) zijn in de jaren zestig afgebroken.