Ingeklemd tussen de Oude Maas, de Ringdijk, de Watertoren en de sportvelden van VVGZ ligt ‘het balkengat’. De inham is omgeven door de woningen behorende bij het uit de jaren zeventig daterende plan ‘Maasboulevard III’. Het is in deze tijd vooral een plek waar gewoond wordt en waar men heerlijk kan wandelen langs de Oude Maas. De brug over het water brengt de wandelaar nog net iets dichterbij het water. Toch is de inham van de Oude Maas oorspronkelijk niet voor deze functie gegraven. Zoals de naam ‘balkengat’ al doet vermoeden, heeft het te maken met de houtindustrie.
Sinds de middeleeuwen speelt de houtindustrie in dit gebied een belangrijke rol. Dordrecht fungeert sinds de veertiende eeuw als regionaal centrum van de houthandel. Vanuit het Zwarte Woud in het huidige Duitsland drijven jaarlijks enorme houtvlotten richting de oudste en eerste stad van Holland. Deze vlotten zijn soms wel driehonderd meter lang en bestaan geheel uit bij elkaar gebonden boomstammen. Vanaf Dordrecht worden de vlotten opgedeeld en verspreid richting bijvoorbeeld Rotterdam en de Zaanstreek. Toch blijft ook een groot deel achter. In Dordrecht ontstaat zo ook een levendige houtindustrie. De boomstammen liggen vaak jaren in de rivier voordat zij verzaagd kunnen worden. Op die manier kunnen de sappen uit de boomstammen lopen zodat de houtkwaliteit beter wordt en de planken minder snel kromtrekken. Dit wordt ook wel ‘ontwateren’ genoemd. Na deze fase worden zij in de vele houtzaagmolens verzaagd tot planken. Van scheepsbouwers, meubelmakers, schrijnwerkers tot aan bakkers en kuipers; zo wat ieder gilde is afhankelijk van de houtindustrie. In de achttiende eeuw zijn er 27 houtzaagmolens op het eiland te vinden. In de vele balkengaten liggen de boomstammen te wachten tot zij verzaagd worden.
Ook in de omringende polders probeert men een graantje mee te pikken van de houtindustrie. Zo kan het dat langs de Oude Maas in de uiterwaarden van Meerdervoort ook houtzaagmolens verrijzen. De oudste dateert misschien al uit het laatste kwart van de zestiende eeuw. Op een kaart is namelijk op die kaart al een molen ingetekend. Het verklaart ook de naam ‘Molensteeg’, die pas in de vorige eeuw werd omgedoopt tot de Lindelaan. In 1670 wordt deze molen herbouwd. Later krijgt zij de naam ‘de Grienduil’. In 1715 krijgen de eigenaren een griend in erfpacht, die zij mogen gebruiken als houtopslag. Vanaf die tijd was er bij de houtzaagmolen dus ook een balkengat. De tweede molen, de Rietvink, wordt vijftien jaar later gebouwd. De familie Broeksmit krijgt aan het einde van de achttiende eeuw deze molen in het bezit. Leden van deze familie blijven ruim een eeuw verbonden aan de molen. Ook zij hadden aan de voet van de molen de beschikking over een eigen balkengat. Daarnaast is er vanaf het einde van de zestiende eeuw ook een scheepswerf direct achter het Veerplein actief. Kortom, de houtindustrie floreert vanaf de zestiende eeuw ook in de Zwijndrechtse Waard. Toch zijn voornoemde balkengaten maar klein in vergelijking met de exemplaren die in Dordrecht worden gegraven. Ook dit balkengat is in verhouding met de eerder genoemde inhammen veel groter.
Dit balkengat dateert namelijk niet uit de zeventiende of achttiende eeuw, maar uit het begin van de twintigste eeuw. Dit is opzienbarend, want de houthandel neemt in de loop van de negentiende eeuw steeds verder af. Als gevolg van vernieuwingen in de industrie en de opkomst van staal komt hout in deze periode in de verdrukking. Toch is er één familie die juist in die periode haar geluk zoekt in deze industrie: de familie Visser. Reeds in de jaren twintig van de negentiende eeuw is Cornelis Visser op een terrein dichtbij de Westkeetshaven terecht gekomen, waar hij en zijn gezin deel uitmaken van het bijzondere genootschap ‘de Zwijndrechtse Nieuwlichters’. Zij bouwen daar de tuinen van een voormalige buitenplaats met koepel om tot houtopslagplaats. Bovendien worden er scheepsreparaties uitgevoerd.
In 1864 wordt de Firma A. Visser & Co. opgericht. Hierbij combineert de familie Visser de bouw van schepen met de houthandel, hoewel laatstgenoemde al snel de overhand krijgt. De houthandel bereikt haar maximale omvang aan het begin van de twintigste eeuw. In 1901 heeft men het bestaande balkengat reeds verder uitgegraven. Echter, het wordt de familie pijnlijk duidelijk dat het bedrijf op deze locatie niet verder kan groeien. Men moet dus op zoek naar een nieuwe plek om het bedrijf uit te breiden. De locatie van het huidige balkengat heeft daarbij een duidelijke voorkeur. Niet alleen is het buitendijkse land hier nog grotendeels onbebouwd, zodat hier gemakkelijk een balkengat gegraven kan worden. Daarnaast is door de ligging in een binnenbocht waar de Noord en de Oude Maas in elkaar overlopen, de stromingen hier minder sterk. Op die manier kunnen de boomstammen ook dicht langs de rivier in grote hoeveelheden worden opgeslagen. In 1912 worden dan ook de benodigde percelen gekocht en niet veel later gaat de eerste schep de grond in. Drie jaar later is het terrein gereed. We kunnen stellen dat dit voor Zwijndrechtse begrippen een uniek en omvangrijk project is geweest! In feite graaft men twee balkengaten, namelijk direct langs de rivier en een tweede meer richting de dijk. Vanuit de drie wachtershuisjes, die eveneens in die periode worden opgetrokken en precies op de hoek met de Oude Maas liggen, kan men de twee opslagplaatsen goed in de gaten houden. Zij zijn via een smalle dijk te bereiken en staan in de volksmond beter bekend als de ‘huisjes op de Kaai’ vanwege hun unieke ligging. Het bedrijf van de familie Visser kan nu in hoog tempo doorgroeien. Wordt in de beginjaren het balkengat vooral als opslagplaats gebruikt, binnen tien jaar verrijzen aan de randen grote machinehallen met loodsen en werkplaatsen. Zij worden voorzien van de nieuwste stoommachines en technieken. In 1938 besluiten de eigenaren dan ook de thuisbasis aan de Westkeetshaven te verlaten en de werkzaamheden naar deze locatie te verplaatsen. Een aantal gunstige decennia volgden.
Het tij keert aan het eind van de jaren zestig. Zo doen er geruchten de ronde dat de gemeente Zwijndrecht de bedrijven in de uiterwaarden van de Oude Maas liever weg wilt hebben om er woningen te bouwen. Daarnaast wordt een groot deel van het eerste balkengat afgegraven om de doorstroming van de Oude Maas te bevorderen. In 1973 houdt het bedrijf dan ook op te bestaan. Al snel worden de fabriekshallen gesloopt en de machines verkocht. Maar niet alles! Zo ligt bij de Kringloop ‘Opnieuw en Co’ nog een constructie met twee vliegwielen, die waren aangesloten op een stoommachine en zorgden voor de aandrijving van de houtzaagmachines. Daarnaast blijft ook het balkengat bestaan. Met de bouw van de woonwijk Maasboulevard III begint de voormalige industriehaven aan een tweede leven.
Niet alleen het balkengat is beeldbepalend voor dit gebied, ook hebben er andere bouwwerken gestaan die veel voor de mensen betekend hebben. Sommige waren al honderden jaren oud. Het bekendste voorbeeld hiervan is molen Welgelegen, die pal aan de Oude Maas recht tegenover de ‘huisjes op de Kaai’ stond. Deze stellingmolen met twee opslaghuisjes daaronder werd in 1696 gebouwd door Bernard van Santen. Het was oorspronkelijk een trasmolen, die gebruikt werd om stenen te vermalen. Gemengd met schelpenzand vormde dit een sterke metselspecie. Door zijn unieke, ronde vormen was de molen geliefd bij veel bewoners van het Drierivierenpunt. Zo werd hij ook wel liefkozend ‘de Dikke Molen’ of molen ‘Wel Tevreden’ genoemd. Toch kende de molen de laatste honderd jaar van zijn bestaan een moeilijke geschiedenis. Zo werd in 1889 de functie veranderd. Het was nu een oliemolen in het bezit van Dirk Vliegenthart. In datzelfde jaar werd de molen evenals de aangelegen percelen verkocht aan P.J.A. de Bruine, burgemeester van Zwijndrecht. Op het terrein verrees al snel de watertoren (1898). Voor de eeuwenoude molen was de komst van de watertoren de doodsteek. Immers, het enorme bouwwerk blokkeerde de windtoevoer voor de molen volledig. Zes jaar na de oplevering van de watertoren gingen er al stemmen op om de Dikke Molen te slopen. Dit tot groot verdriet van inwoners van Dordrecht. Zo schreef één inwoner, de heer J.S. Kampff, zelfs een prachtige ‘weeklacht’ in de Dordrechtsche Courant om de molen te behouden. Met succes, zij het tijdelijk. In de jaren dertig werd de molen van de wieken ontdaan. Sloop kon weer voorkomen worden, en weer met behulp van inwoners uit Dordrecht. Alle inspanningen mochten uiteindelijk niet baten. In 1939 viel het doek. Het laatste deel van de romp werd in de jaren zestig gesloopt. Het betekende het einde van Zwijndrechts bekendste molen na een geschiedenis van ruim 250 jaar. Pal aan de Oude Maas staan nu nog twee bomen die denken aan de oeroude molen. Zij hebben namelijk voor molen Welgelegen gestaan, waardoor we de exacte locatie van de molen kunnen onthouden.
Tussen het balkengat en de Oostkeetshaven werd in 1932 het eerste zwembad van Zwijndrecht geopend. Dit bad was gevuld met ongezuiverd rivierwater en zwom je tussen de kikkers, palingen en ratten! Dat men eind jaren vijftig plannen presenteerde voor een nieuw zwembad in het Develpark was daarmee geen overbodige luxe. In 1964 werd het zwembad gedempt nadat het nieuwe zwembad ‘de Hoge Devel’ was geopend.