Zaterdag 31 januari 1953 was het al de hele dag somber weer geweest. De felle, op volle kracht jagende Noordwester zweepte het kolkende water in de Oude Maas en in de Noord steeds hoger op. Hoewel het weerbericht voor de komende nacht storm in combinatie met springtij voorspelde, was ook in Zwijndrecht de verwachting dat het wel mee zou vallen. Een enkeling vermoedde erger. Eén van hen was C. den Boer Gzn., schipper bij de sleepdienst Broedertrouw. Jarenlange ervaring op het water hadden hem de kracht van het water leren kennen en hij wist wat deze kracht kon aanrichten. Hij zag 's middags reeds dat het weleens heel zwaar weer kon worden en besloot burgemeester Slobbe te waarschuwen. Mede daardoor was Zwijndrecht, met Willemstad, de eerste gemeente die die nacht letterlijk de noodklok luidde. De noodtoestand werd afgekondigd. Het moet die nacht een angstaanjagende sfeer zijn geweest, hoewel het in geen vergelijk stond met de huiveringwekkende gruwelen die toen al in Zeeland aan de gang waren. De bewoners van de huizen aan de buitenkant van de dijk worstelden reeds met het water, dat elke minuut onrustbarend steeg. Zij zwoegden de gehele nacht om de onderhuizen te beveiligen.
Tegen halfvijf in de morgen werd het grootste gedeelte van de 16.000 tellende Zwijndrechtse bevolking uit hun slaap geschrikt. De kerkklokken luidden en de fabriekssirenes loeiden. Mensenstemmen probeerden boven het lawaai van de joelende storm uit te komen. De gehele Ringdijk, die Zwijndrecht al eeuwen vrijwaarde van iedere watersnood, dreigde het te begeven. In de stormwind op de dijk bespraken groepjes mannen de mogelijkheden, de kansen, het gevaar. Het water kroop over de fabrieksterreinen, grote schade aanrichtend op zijn weg. Bij de Verenigde Oliefabrieken liepen de kelders met kostbare vetten vol, terwijl men machteloos moest toezien. De zaad-extractie, de raffinaderij en machines. Een schadepost van tienduizenden voor Unilever. Bij Chemproha, een chemische productenhandel bij de verkeersbrug, lagen mandflessen bij duizenden her en der verspreid.
En langzaam maar zeker naderde het tijdstip van het hoogtepunt van de vloed: zeven uur vijftien. Over het terrein van Chemproha sloop het water naar de dijk en dan ineens sleet de stroom een gat in die dijk. Eerst klein, maar weldra groter. Zo groot, dat over een afstand van zo'n tien meter de dijk aan de binnenzijde werd weggeslagen, gevaarlijk dicht bij de verkeersbrug. Als een waterval stroomde de massa in de nog dikke duisternis het diepgelegen opslagterrein van de groenteninmakerij van Fa. van den Hout & Zonen op. Tussen de groentevaten wies het water, nam bezit van de Da Costastraat. Gelukkig steeg het niet tot de hoger gelegen delen van Meerdervoort. Het was nog maar een uur of vijf in de gure zondagmorgen. Dat was in het westelijk deel van Zwijndrecht.
Intussen had men het in het oude deel van de gemeente nog zwaarder te verduren. Daar was de toestand nog kritieker. Op vijf, zes plaatsen had de vloed reeds het hoogste punt, de kruin van de dijk, gepasseerd. Bij de oprit naar de Ringdijk, ter hoogte van de villa "Meerdervoort", stormde het water het nauwe trapje af en deed een aanval op de woningen aan de Onderdijkserijweg. Eén van de oude huizen kon dit onbesuisde aanstormen niet verdragen; de buitenmuur werd weggeslagen. De bewoners wisten zich te redden, maar alles in het beneden huis werd vernield. Van vele mensen die een varken hielden, of pluimvee, of een koe, werd dit kleine bezit door het water afgenomen. De stoep bij de Lindelaan werd beroofd van alle straatstenen en ook daar kwam het water in de huizen, evenals bij Zoutziederij De Bondt, waar de stroom zich een door niets belemmerde weg zocht langs de Huttestoep. Intussen was de elektrische verlichting in de huizen en op straat uitgefloept. De waterleiding werkte nog en voorzichtigheidshalve tapten velen een voorraad water. Nog geen uur later liep geen enkele kraan meer. De gasvoorziening stokte.
Een angstig punt was ook de Slagveldse Stoep. Over de terreinen van Conservenfabriek Zwanenburg kwam het water op de rijweg af. Vaten rolden over en op elkaar, klotsend, bonkend. En dan ineens: met donderend geraas stortte het pakhuis in van de kruidenierswinkel van Fa. Terlouw. Straatstenen werden meegesleurd. Er was geen houden meer aan. Dit was verschrikkelijk. De waterleidingbuizen en die van het gas kwamen bloot, zand werd weggevreten door het niet aflatende water. Een motorcarrier bolderde in het gat, een luxe wagen werd in de stroom meegesleept. Aan de rivierkant was in deze uren van rijzend water vanzelfsprekend elk dieper gelegen deel overstroomd: de opslagplaats Walburg, de nieuwe sportvelden in het Noordpark, het terrein van de voetbalvereniging Groote Lindt, enkele woningen aan de Lindtsedijk. Voetje voor voetje vorderde het water nu het dorp Zwijndrecht voor zich op. Een waterval stortte zich over de Bruïnelaan en alle andere rondom gelegen wijken. Op sommige plaatsen steeg het zo hoog, dat men volkomen geïsoleerd werd. Eén der zwaarst getroffen delen was het Burgemeester Doornplein, waar men slechts tot over de knieën door het water wadend zijn weg kon gaan. Op de hoek van de Lindelaan en de Bruïnelaan liep een pas geopende groentezaak onder water.
Toen het ochtend werd stond het grootste gedeelte van Zwijndrecht in het water. Maar de gemeente bestond nog. Men kocht petroleum, men evacueerde en zoveel mogelijk probeerde men aan elkaar steun te geven. Nog stroomde het water door de openingen, maar het ergste was voorbij. De dijk had het gehouden. Over de gehele linie was het water op vijf centimeter na de kruin van de dijk genaderd. Tegen het middaguur, na enkele uren van herademing en raadsels en gissingen over hoe het in andere gemeenten zou zijn (er was immers geen radio, geen verbinding, niets) werd de bevolking van Groote Lindt en Zwijndrecht-West opgeroepen om te proberen een nieuw gevaar te weerstaan. De Lindtsedijk bij Biemond was in de morgenuren zo aangevreten, dat slechts een rijbaan van ongeveer anderhalve meter over een lengte van honderd meter in de dijk was overgebleven. Hier dreigde nieuw gevaar. Als dit punt zou bezwijken bij de nieuwe vloed van ongeveer halfacht in de avond, dan zou de gehele Zwijndrechtse Waard zonder twijfel onder water lopen, zoals - dat was nu wel duidelijk - op zovele plaatsen elders in ons Vaderland.
Vrijwilligers werden opgeroepen en zij stroomden toe. Jutezakken werden beschikbaar gesteld door vele fabrieken, vrachtauto's kwamen en de mensen reden tegen de nog altijd scherpe, naar het noorden gedraaide wind naar de Groote Lindt. De "redding" kwam doordat de dijken bij Papendrecht en 's Gravendeel bezweken. Daarmee was de Zwijndrechtse Waard gered. Maar als men even buiten Zwijndrecht op de dijk stond en over het woelige water van de Noord naar de gemeente Papendrecht keek, kon men zien, hoe daar door een gapend gat in de dijk het water op de vruchtbare polders van de Alblasserwaard aanstormde.
Rond kwart voor zes werd de elektriciteit weer ingeschakeld en vernam men via de radio hoe bevoorrecht deze gemeente nog was geweest boven andere in Holland en Zeeland.
De daaropvolgende jaren werd het Deltaplan ontwikkeld. Voor Zwijndrecht bleek dit middel erger dan de kwaal: vrijwel de hele Ringdijkbebouwing wrrd vernietigd; 779 huizen werden gesloopt. Zie verder de Dijkverhoging. Al in 1934 bleek uit een onderzoek dat de Dordtse waterkeringen veel te laag waren. Er werd gezocht naar oplossingen. Lees hierover in het Kanaal om Zwijndrecht.
Bronnen
- de Boer, 1994, Zestig jaar Deltawerken, Dordrecht als opening en sluitpost, blz. 197 - 210 in M.L. ten Horn-van Nispen e.a. (red.), Nederlandse ingenieurs en hun kunstwerken, Zutphen 1994
- de Boer, "Ze hebben ze laten verzuipen" (artikel, 2002)
- Slager, 1992, De ramp, een reconstructie, Goes.