Petrus Doorn
Ambtsperiode: 1917–1928
Partij of stroming : ARP
Opvallende gebeurtenissen:
- Doorn’s verordening tegen het vloeken (1917) wordt als landelijk model geïntroduceerd
- Gemeentehuis wordt in 1925 centraal verwarmd en elektrisch verlicht
- Nadat in de raadsvergadering van 30 mei 1924 raadslid Stolk door de politie is verwijderd, wordt een reglement tegen ‘ordeverstorende raadsleden’ opgesteld
Burgemeester Petrus Doorn, geboren op 18 september 1874 te Delft, werd op 29- jarige leeftijd onder het kabinet Kuyper benoemd tot burgemeester van de gemeente Ambt-Almelo. Op 1 december 1913 werd deze gemeente samengevoegd met Stad Almelo, waardoor de burgemeester van Stad Almelo burgemeester werd van de nieuwe samengevoegde gemeentes en burgemeester Doorn op wachtgeld werd gesteld. Op 11 juni 1917 werd hij benoemd tot burgemeester van Zwijndrecht. Zijn installatierede stelde hij in het teken van het woord "Linquenda" (het moet verlaten worden).
Hij was een man met een eigen overtuiging en streng Anti-Revolutionair. Bij zijn aantreden was als gevolg van de Eerste Wereldoorlog de bijna stormachtige vooruitgang op elk gebied van de gemeente lam gelegd. De alhier gevestigde industrieën waren voor een groot deel betreffende hun grondstoffen aangewezen op aanvoer over zee. De Engelse blokkade werkte als een zeef. Deze maakten uit wat wel en niet door mocht. Zo teerden de bedrijven op hun voorraad. Zoals de Koninklijke Rijstpellerij; er was geen aanvoer van rijst. De Guanofabriek, Jurgens en Van den Berg.... Al deze bedrijven waren genoodzaakte hun personeelsbestand in te krimpen. Vele kostwinners waren gemobiliseerd en de distributie van levensmiddelen, kolen en andere brandstof, olie, zeep enz. waren ingevoerd. Zo kon dan burgemeester Doorn een vooruitstrevend mens zijn, onder deze omstandigheden kon hij zich niet ontplooien. De nood in Zwijndrecht was hiervoor te groot. Honger en armoede gingen hand in hand.
Dat zelfs de beter gesitueerden in moeilijke omstandigheden leefden, bewijst wel het feit dat B&W op 30 oktober 1917 de bovenzaal van het gemeentehuis beschikbaar stelden voor studerende kinderen. Daar was warmte en licht. Duidelijk wordt dat het moeilijk viel de gemeente op het bestaande peil te houden, en aan grote uitbreidingsplannen kon niet worden gedacht. Wel nam Doorn in de gemeenteraad het initiatief grote hoeveelheden brandhout en turf te kopen en deze tegen kostprijs te verkopen en het turfmolm aan de armen gratis te verstrekken. Overbodige of zieke bomen werden gerooid; het hout werd verkocht of gratis verstrekt. De takkenbossen werden aan de broodbakkers voor hun oven verkocht.
Op 26 november 1917 werd een politieverordening van kracht tegen het vloeken. Hiermee haalde Zwijndrecht landelijke bekendheid. In het gemeentehuis hingen kleine bordjes die het misbruik van Gods Naam tegen moesten gaan. Hoewel geen man van academische vorming, had hij over deze aangelegenheid een visie die hem in staat stelde een aantal verordeningen te ontwerpen waarin hij de taak en de bevoegdheid van de overheid wat dit onderwerp betreft, zo glashelder aangaf, dat die visie het model is geworden voor vele gemeenten. Of dit nu in het dagelijks leven merkbaar was, speelde geen rol, burgemeester Doorn deed het werk uit volle geloofsovertuiging en zoals hij dacht dat het goed was. Op zijn ziel woog zwaar dat de Overheid Gods dienaresse is en dat zij moet vragen naar Zijn wil en niet naar de wensen "der bedorven massa".
Onder Doorn's leiding verdween het tonnenstelsel, werd de drinkwatervoorziening verbeterd, werden plannen gemaakt voor Badhuis en Zweminrichting, en verdere uitbreiding van de gemeente. Ook zette hij zich in voor de bestrijding van tuberculose. Er kwam een muziektempel op het Oranjeplein en op het eilandje Meerdervoort waar diverse muziekkorpsen concerten konden geven.
De bebouwing van de Burg. de Bruïnelaan - Prins Mauritsstraat enz. vond langzaam maar zeker plaats. De verbindingsweg Langeweg - Lindelaan werd aangelegd (de tegenwoordige Burg. Doornlaan, waarvan het gedeelte vanaf de Langeweg tot de Willem van Oranjelaan na de aanleg van de Koninginneweg "Koninginneweg-c" kwam te heten.)
Ook was er een plan de oprit aan de Langeweg naar de Ringdijk te verlengen en te verbreden aangezien deze veel te stijl was en voor het verkeer naar Dordrecht veel te smal. Veel vervoersmiddelen die de pont gebruikten, beschikten niet over voldoende kracht de oprit te "nemen" en moesten over goede remmen beschikken bij het afrijden. Regelmatig werd een hoekhuis van de Onderdijkserijweg geramd. Enkele winkels en woonhuizen moesten voor het plan onteigend worden. Waar nodig werden deuren, ramen en kozijnen verhoogd. In 1925 werd de nieuwe oprit in gebruik genomen.
Op 11 december van dat jaar werd het nieuw aangebouwde en verbouwde gemeentehuis op het Veerplein geopend, dat nu centraal werd verwarmd en elektrisch verlicht. In 1926 vond de uitbreiding plaats van de Gasfabriek. Naast een grotere productie zou dit tevens de zondagsarbeid beperken. Op 11 juli 1928 vierde burgemeester Doorn zijn 25-jarig ambtsjubileum.
Op 6 december 1928 deelde loco-burgemeester J. Bezemer de raad mede, dat burgemeester Doorn wegens ziekte de raadsvergadering niet kon voorzitten en rust moest houden. Wie kon vermoeden dat op 26 december van dat jaar burgemeester Doorn de eeuwige rust zou ingaan? De 29e december, wel heel tragisch, op de verjaardag van zijn vrouw, werd het stoffelijk overschot de burgemeesterswoning uitgedragen (Veerplein). Geflankeerd door het politiekorps werd de lijkwagen gevolgd door twaalf volgkoetsen. De politie van Dordrecht verzorgde het verkeer en de rust op de begraafplaats bij de Kerkstraat. De belangstelling was overweldigend groot. Petrus Doorn liet een vrouw en drie dochters na.
Op 1 januari 1929 werd een extra (rouw)nummer uitgegeven van "De Magistratuur" die geheel gewijd was aan de nagedachtenis van Petrus Doorn.
Naast zijn ambt als burgemeester was Doorn lid van de gewestelijke - en voorzitter van de Plaatselijke landstormcommissie, erevoorzitter van de Zwijndrechtse Burgerwacht, bestuurslid van de Bond tegen het misbruiken van Gods Naam, en secretaris/penningmeester van de vereniging "Groen van Prinsterer".
Anekdote
Een aardige anekdote is de rumoerige raadsvergadering van 30 mei 1924 waarin de gemeenteraad zich voor de tweede maal die week boog over het feit dat hier in Zwijndrecht de zuigelingensterfte hoger zou zijn dan in Dordrecht. Kamerlid Schaper had hierover in de Tweede Kamer een vraag gesteld. Tijdens de eerste bijeenkomst (27 mei) waarin de heer Kögeler vragen had gesteld over Schapers opmerkingen in de Kamer, waren de gemoederen verhit geraakt en speelde ook de partijpolitiek een rol. Die 30e mei bestreed de heer Horsman dat zijn fractieleden het rapport over de zuigelingensterfte voor "hun standje" nodig zouden hebben. Hij brengt een "eere-saluut" ten adresse van burgemeester Doorn die zich energiek heeft ingezet voor de hygiënische toestanden in Zwijndrecht. Vervolgens stelt hij dat de heer Schaper niet beoogd had de voorzitter van de raad te bekritiseren, hoewel hij wel van mening is dat Zwijndrecht een "Mekka" is van de A.R.P.
De heer Los stelt dat het geen goede zaak is wanneer in een raadsvergaderingen vragen gesteld worden over gezegdes in andere colleges en uitspraken in dagbladen. Wethouder van Schaardenburg vindt Los´ betoog niet zakelijk en verzoekt hem met voorstellen te komen. De heer Kögeler wilde alleen de heer Horsman beantwoorden en niet ingaan op de onjuistheden van de heer Los. Tijdens de redevoeringen van de heren Kögeler en Los liet het raadslid Stolk regelmatig en luidruchtig zijn afkeuring horen. Hij bezigde tijdens de rede van Los ook menigmaal het woord "strooplikker". De burgemeester riep hem herhaaldelijk tot de orde. Vergeefs. Toen Kögeler het woord voerde, riep Stolk luid: "Je zuigt ook overal venijn uit!"
De burgemeester had Stolk nu al diverse malen verzocht te zwijgen, zonder resultaat. Integendeel, hij werd steeds opgewondener. Hij kreeg niet het woord, hij nàm het, zodat de heer Kögeler zich genoodzaakt zag te zwijgen. Burgemeester Doorn sommeert Stolk te vertrekken. Alleen... hij blijft.
De voorzitter laat vervolgens de sterke arm aanrukken. Twee agenten komen en informeren nog of het ernst is. Het is ernst: Stolk moet d´r uit. Dit blijkt tijdrovender dan verwacht. Diversen verheffen zich van hun zetel en bemoeien zich er mee. Rukken en trekken enerzijds, tegenhouden aan de andere kant. Ooggetuigen verklaren dat sommigen een kop hadden die nog rooier was dan de kleur van de politieke partij die zij vertegenwoordigden; anderen lijken niet meer representant van de antirevolutionaire partij. Eén afgevaardigde wordt bij de keel gegrepen, weet nog met moeite "ik stik" uit te brengen. Los, op de grond liggend, zet luidkeels het Wilhelmus in. Vergeefs, het strijdgewoel komt niet ten einde.
Uiteindelijk wordt Stolk "weggewerkt". Tot ieders verbazing echter komt hij nog even terug: via het matje dat wegschiet op de pas geboende vloer. De vergadering, die inmiddels geschorst was, werd hervat en de heer Los biedt namens de heer Stolk zijn verontschuldigingen aan, maar de raad is van mening dat de heer Stolk dit zelf moet doen. Hij is daartoe bereid, mits "die vent (Kögeler) hem niet blijft zitten uitlachen". De heer Kögeler ontkent te zitten lachen, en als het er op lijkt dat burgemeester Doorn de heer Stolk opnieuw wil laten verwijderen, biedt hij toch maar zijn excuses aan. Daarmee is de zaak afgesloten.
Naar aanleiding van deze vergadering werd, in navolging op de vraag in hoeverre ter handhaving van de orde in een raadsvergadering tegen ordeverstorende raadsleden mag worden opgetreden, een reglement van orde opgesteld, die door de Hoogen Raad in strijd met de wet werd verklaard, waarop een nieuw reglement werd gemaakt. Hiermee werden alle geschilpunten in deze materie overigens nog niet opgelost. Wederom had Zwijndrecht het landelijke nieuws gehaald.