Wapen Kijfhoek, I : 24 december 1817
"Van zilver beladen met 2 gebetresceerde en contragebetresceerde fasces van sabel."
In 1857 wordt de gemeente Kijfhoek opgeheven en gaat deel uit maken van de gemeente Groote Lindt, waarna laatstgenoemde in 1881 opgaat in Zwijndrecht.
Oorsprong / verklaring
De bedijking van de Zwijndrechtse waard werd in 1331 in gang gezet door Hendrik van Brederode. Hij bepaalde dat iedereen die meer dan 1/16 aandeel van de kosten van de nieuwe waard voor zijn rekening zou nemen, deze de titel Ambachtsheer van een gedeelte van de waard zou krijgen. Hierop besloot een achttal personen de bedijking te financieren. Zij kregen daarop allen 1/8 deel van de waard in leen. Deze 8 personen waren: Heer Schobbeland van Zevenbergen, die het gebied rond het huidige Zwijndrecht verkreeg; N van de Lindt, naar wie de Groote Lindt en Kleine Lindt zijn genoemd; Heer Oudeland, naar wie Heer Oudelands Ambacht is genoemd; Jan van Roozendaal, die Heerjansdam verkreeg; Daniel en Arnold van Kijfhoek; Claes van Meerdervoort; Adriaan van Sandelingen, die Sandelingen Ambacht verkreeg en tenslotte Zeger van Kijfhoek, wiens zoon Hendrik Ido ambachtsheer werd. Het is waarschijnlijk afgeleid van het wapen van Arkel. De familie van Kijfhoek stamde af van de Van Arkels. De eerste heer van Kijfhoek, Floris van Cuyl, was een afstammeling van de Van Arkels. Hij verkreeg de heerlijkheid in 1256. Hoewel de Van Kijfhoeks de heerlijkheid maar gedeeltelijk hebben bezeten en in de 15e eeuw opgevolgd werden door andere geslachten is het wapen blijven bestaan als heerlijkheidswapen. Het wordt in de 18e eeuw als zodanig ook vermeld. Het wapen wordt ook genoemd in het manuscript Beelaerts van Blokland.
Op enkele terpen in Kijfhoek schijnt overigens al voor de herbedijking een woonkern te hebben bestaan, daterende uit de tijd van Karel de Groote. In het begin van de 11e eeuw geeft een monnik, Baldericus genaamd, een kenschets met de woorden: "daar lag een plaats, door de inwoners Merweda genoemd, die vanwege de bossen en moerassen onbewoond was, en gelegen waar de Maas en de Waal ineen lopen. Niemand woonde daar dan alleen jagers en vissers". Het dorp is door de tijden heen altijd klein gebleven. In 1515 telde het zes huizen en een klooster; omstreeks 1850 waren er tien woningen en boerderijen met totaal 85 inwoners. De betekenis die het dorp had, was vooral te danken aan genoemd klooster, dat bijna anderhalve eeuw als streekcentrum fungeerde. Dit klooster beschikte bovendien in de loop van zijn bestaan door aankopen en schenkingen over meer dan de helft van Kijfhoeks grond.
Waarschijnlijk is de naam ontleend aan de bedijkers van dit ambacht, Daniël en Arnold van Kijfhoek. Anderen menen dat de bedijkers die naam hebben aangenomen, omdat het gebied al zo heette, omdat de bochtige loop van de Devel bij de vroegere vaart op de rivier nogal eens gekijf of twist onder de schepelingen teweegbracht. Voor de bedijking in 1331 was het gebied in bezit van de heren van Cuyl, genoemd naar hun slot of huis bij Vianen. In 1256 wordt als heer van Kijfhoek vermeld Floris van Cuil. Zijn achterkleinzoon Herbrecht en diens zoon Floris komen als dijkgraven van de Zwijndrechtse Waard voor. Het is waarschijnlijk dat dit geslacht deel heeft genomen aan de bedijking.
Kijfhoek was vooral bekend om het vermaarde Klooster Eemstein, dat aan de Devel op kleine afstand van het dorp stond. Het was in 1382 aan de rivier de Eem in de Groote Waard gesticht door Reinoud van Minnebode, een rijk en bekend burger van Dordrecht. Hij betaalde geheel de reiskosten van meester Gerard van Bronkhorst, kanunnik te Utrecht, die door het generaal-kapittel van de reguliere monniken te Windesheim (bij Zwolle) naar Rome was gezonden. Toen dit klooster door de Sint Elisabethsvloed (18 november 1421) was weggespoeld, werd er een ander onder dezelfde naam bij Kijfhoek gebouwd. In 1572 werd het klooster door de watergeuzen verwoest.