In de 16e en 17e eeuw werden aan de rivierzijde tras-, koren- en houtmolens gebouwd, die in de loop der jaren de welvaart hielpen bevorderen. Omstreeks de eeuwwisseling (19e naar 20e eeuw) stonden er vier watermolens en zeven industriemolens. De watermolens verdwenen in 1926 omdat ze overbodig waren geworden. Gerekend vanaf de brug over de Oude Maas, naar het oosten, stonden aan de rivier de zaagmolens De Rietvink en De Grienduil, de rijstpelmolen De Rozenburg en de oliemolens De Eendracht en Welgelegen. In het dorp zelf torende korenmolen De Hoop boven de huizen uit. De laatste molen, "Welgelegen" van 1696, is in 1935 afgebroken. Van 1586 tot 1613 stond er te Schobbelandsambacht, naast de zoutketen, ook een papiermolen, gebouwd door Hans van Aelst. Bij het verlenen van de vergunning in 1590 aan twee Dordtenaren voor nieuwe zoutketen protesteerden de papiermakers heftig tegen de uitbreiding van de zoutketen zo dicht bij hun molen. De papierbereiding zou schade ondervinden door de damp en de rook uit de keten. De dijkgraaf en de hoogheemraden van de Zwijndrechtse Waard stelden in 1594 de papiermakers in het gelijk. De zoutkeetsbazen mochten echter doorgaan mits zij de papiermakers volledig schadeloos zouden stellen door de molenromp en bijbehorende schuur te kopen, hetgeen in 1595 geschiedde. Het interieur van de molen werd verkocht en elders gebruikt voor papierfabricage. In 1613 brandde de ontzielde molen af.
Bij de herbedijking in 1332 werd de Devel aan beide einden afgedamd en binnen de bedijking getrokken. De waterstand werd geregeld met molens, waarvan één de Bovenmolen werd genoemd, die het water uit de Devel opmaalde. Wanneer die molen is gesticht is onbekend. Op 17 oktober 1882 werd besloten de oude bovenmolen te vervangen door een stoomgemaal, die een jaar later gereed kwam. Slechts op één plaats van de Devel overbrugd en wel ter plaatse waar de Bovenmolen heeft gestaan. Nadat in 1924 was besloten tot een verlaging van het waterpeil met anderhalve meter in de Devel waren de watermolen in de Zwijndrechtse Waard overbodig geworden, omdat de polders nu via natuurlijke lozing hun water kwijt konden in de Devel en de Waal. In 1926 zijn alle watermolens gesloopt op de stenen molen aan de Molenvliet na, die later volgde en de Oudelandse molen die in 1956 sneuvelde.
Namen
Een aantal namen herinnert nog aan de "gemeentelandswateringen": Molenvliet, Dwarsvliet (vanaf de begraafplaats Groote Lindt met enige bochten oost-noord-oostwaarts tot aan de Uilenvliet, Officiersvliet langs de voormalige grens Zwijndrecht en heer Oudelands Ambacht naar de Langeweg, Vogelvliet onder Meerdervoort vanaf de Ringdijk vlakbij de spoorweg tot in de Uilenvliet, Kempenvliet vanaf de Ringdijk bij de Kempenstoep tot in de Laurensvliet, die liep vanaf de Langeweg tot aan de Oostelijke Parallelweg.
Op 16 november 1815 was de windmolen "De Grienduil" nog houtzaagmolen, later oliemolen. Ook stond er een houtzaagmolen vlakbij de spoorbrug; deze heette "De Rietvink".
In 1863 werd de rijstpellerij door Hendrik Vliegenthart opgericht, met de daarbij behorende Rijstpelmolen. Hierin werd ongepelde rijst van hun kafjes ontdaan. Ook werd de rijst geslepen: het verwijderen van het zilveren vliesje.
Aanvankelijk werd de molen aangedreven door de wind. Nadat de molen was afgebroken, kwamen daar stoommachines en nog weer later elektromotoren voor in de plaats. In 1896 laat Hendrik Vliegenthart de pellerij na aan zijn enige erfgenaam Willem Schaardenburg. Howard & Co was een aparte NV die door de Van Schaardenburgs werd gerund. Vanaf 1908 was de firma Howard & Co. eigenaar van de fabriek.
Molen "Landzigt" aan het einde van wat nu de Emmastraat is, werd gebouwd in 1847 als korenmolen. In de omgeving van deze stellingmolen werd in 1920 het Julianadorp gebouwd. Tijdens een hevig onweer op 15 maart 1905 sloeg de bliksem in de bovenwiek, die daardoor afbrak. In 1927 werd de molen afgebroken.
Molen "Welgelegen" werd in de volksmond "De Dikke" genoemd. Zij werd gebouwd in 1696 als trasmolen: er werd tufsteen vermalen tot het zogenaamde tras dat, gemengd met gemalen schelpen, zand en water, uitstekende metselspecie opleverde, uitermate geschikt voor nat metselwerk als kademuren en sluizen. Maar Welgelegen was een echte alleskunner. In slappe tijden zaagde de molen ook hout. Na 1859, toen door de import van goedkope Duitse tras het niet langer rendabel was om tras te maken en er heel wat molens werden gesloopt, schakelde de molen over op olie. Uit kool-, lijn- of hennepzaad werd olie geperst.
Arbeidsomstandigheden
Het leven op de molen was hard werken en vaak betaalde het slecht. Er werd vaak gewerkt van zes uur 's morgens tot twaalf uur 's nachts. Was er windstilte geweest, dan werd er op de vrije zaterdagmiddag doorgewerkt. Voor een vermaalde last zaad (een last is 2000 kilo) werd Hfl. 11,- uitbetaald aan het molenpersoneel. Dat geld werd verdeeld over vier man: een baas, twee knechten en een jongen. De baas kreeg Hfl. 4,40, een knecht Hfl. 2,50 en de jongen Hfl. 1,60. Meestal was het wel mogelijk om vier last per week te malen.
Wonen in de molen
Het wonen op de rustiek aan de rivier gelegen molen was in de zomer een lust. Niet voor niets heette hij Welgelegen. In de winter daarentegen was er vaak last van het hoge water dat dan vrijelijk de molen en de woning van de baas in- en uitstroomde.
Stilstand is achteruitgang
Hoe romantisch we tegenwoordig ook tegen molens mogen aankijken, het waren gewoon machines. Toen door middel van stoom goedkoper geproduceerd kon worden, werden de wieken stilgezet en vervielen de meeste molens. Toch konden veel mensen zich niet zomaar neerleggen bij het verdwijnen van de molens. Nadat Welgelegen in 1900 stoomaandrijving had gekregen, verscheen in de Dordrechtsche Courant van 1904 een ingezonden brief van gemeenteambtenaar J.S. Kaempf die aan de Wolwevershaven woonde en dus een fantastisch uitzicht had op de molen. In een lyrisch gedicht verwoordde hij de "weeklacht" van de molen. Blijkbaar dreigde ook afbraak, die nog even voorkomen kon worden. In 1916 stonden slopers weer klaar en opnieuw was het een Dordtenaar die protesteerde tegen het verdwijnen van de Zwijndrechtse molen: de plaatselijk fameuze architect B. van Bilderbeek. Voor een molen betekent stilstand onherroepelijk achteruitgang. In 1931 bouwde de gemeente een zwembassin nabij de molen.
In 1934 was het echt bijna gebeurd met Welgelegen. Afbraak kon toch nog even voorkomen worden en de vereniging De Hollandse Molen deed pogingen om de eigenaar van de molen, NV Van Epenhuijsen Verenigde Chemische Fabrieken, te bewegen de machine te restaureren. Ook de burgemeester van Zwijndrecht, de heer Jansen Manenschijn, kwam in actie. Op persoonlijke titel probeerde hij geld in te zamelen voor de restauratie. En dat deed hij niet in Zwijndrecht, maar in Dordt, bij de bewoners van de Wolwevershaven, Merwekade en Buitenwalevest. Daar zat geld, daar zat macht en juist die bewoners aan de Dordtse rivieroever hadden het "wellustige" uitzicht op de molen.
Het mocht allemaal niet baten. Bijtend schreef de Dordtse archivaris mr. J.J. Beijerman bij de afbraak in mei 1939: "De eigenaar heeft de molen jarenlang opzettelijk niet onderhouden en zoo bouwvallig doen worden, dat slopen noodzakelijk werd." En in augustus van dat jaar verscheen een ingezonden brief: "Over de schuldvraag nakaarten heeft geen zin meer, maar toch is en blijft het jammer dat de eigenares (sic) noch anderen voldoende beseft hebben wat er met de molen Welgelegen aan schoonheid zou verdwijnen." Met het slopen van Welgelegen was Zwijndrecht zijn laatste molen kwijt.
Weeklacht van den "dikken molen" Welgelege
Op een schilderachtig punt, aan de
schoone rivier, heb ik mijn standplaats...
meer dan twee eeuwen lang.
"Welgelege" is mijn naam en... met recht.
Steeds was ik een wellust voor de oogen
van Dordtenaren en vreemdelingen. Schilders
van naam wijdden aan mij hun talent en
kwijnende Misses trachtten, met dweepende
blikken, mijn welgevormde ledematen te
omvatten en op het doek te brengen.
"Welgelege"... Ook mocht ik "Weltevrede"
worden genoemd.
Vroolijk blikte ik in het rond, beurtelings
Naar het zuiden of noorden, naar het oosten
Of westen, en... lustig draaide ik er op los.
Nu echter - sinds eenigen tijd - ben ik
Tot werkeloosheid gedoemd en is mijn tevredenheid geweken.
Niet meer worden mijn wieken door
Kleurige zeilen omspannen, niet meer voel ik
De verrukkelijke trilling mijner ledematen...
Ik sta te druilen en te peinzen, steeds
turende naar het westen..., de zijde van waar
tergende winden mijn onmacht bespotten en
buien en regenvlagen mij in het aangezicht
zwiepen, om tranen te doen druppelen langs
mijn koude en huiverende gestalte...
En... met erger word ik nog bedreigd!
Reeds heeft men een smakeloos gebouw
aan mijn´ voet geplaatst, waardoor de omgeving
wordt ontsierd... een reusachtig schilderhuis...
als of men het nodig acht mij als een
gevangene te bewaken!
"Gevangene"? Ja...misschien wel
"ter doodveroordeelde"!
Immers - zal men de berichten in de
nieuwsbladen gelooven -, dan word ik met
afbraak bedreigd.
Afgebroken! Eene rilling vaart mij
door de leden, als ik er aan denk! Ze
zullen beginnen - de snoodaards - mij van
mijn schoonste sieraad, mijn trouwe wieken,
te berooven, mijn hart en ingewanden uit
het lichaam rukken, om mij - verder - misschien -
nog eenigen tijd, als een vormlooze
klomp, ten spot van het Nederlandsche
volk, het aanzijn gunnen.
Wee mij, als dat moet gebeuren!...
Liever dale het hemelvuur, dat mij zoovele
jaren heeft gespaard, op mij neder!
Moge het mij, alvorens het zoover
moet komen, in vlammen doen opgaan!
Zoo jammerde en weeklaagde de arme molen.
En een van zijne trouwe vrienden en
bewonderaars, begreep zijne smart.
Zoo gaarne wilde hij troostgronden aanvoeren,
maar hij kon die niet vinden.
Doch, wat hij wèl kon, was, een afbeelding
van den treurende doen vervaardigen
om ze aan eenige van diens vereerders en
overburen aan te bieden.
Wordt de omgeving nog verder ontsierd,
zoo kunnen wij ons het beeld van den
vriend voor den geest roepen, zooals
eenmaal was en zooals wij hem zoo
gaarne aanschouwden.
Dordrecht, Februari 1904, J.S. Kampff