Op 12 november 1878 werd de N.V. Rotterdamsche Tramweg Maatschappij (RTM) opgericht. Zij was daarmee de zevende tramwegmaatschappij in ons land maar zij zou spoedig uitgroeien tot één der grootste. Men startte met een paardentram tussen Rotterdam en Schiedam, maar al snel werd deze vervangen door een stoomtram. Na 1890 werden lijnen aangelegd naar de Hoeksche waard, Zuid-Hollandse Eilanden en Zeeland, wat een grote uitkomst betekende voor de afgelegen dorpen.
In 1904 werd een lijn tussen Rotterdam en Zwijndrecht aangelegd. Deze liep van de Rosestraat in Rotterdam, via Barendrecht en Rijsoord, naar het Veerplein in Zwijndrecht. Ter hoogte van de huidige Maasflat lag het eindstation.
In de periode 1903 tot en met 1909 werd zowel in de Hoekse Waard, op Voorne Putten en Goeree Overflakkee het lijnennet uitgebreid dan wel geopend. Hekkensluiter werd de lijn Brouwershaven - Burgh op Schouwen in 1915. Door indienststelling van veerboten en sleepschepen werden de stoomtramwegen op de toen nog geïsoleerde eilanden verbonden met de spin in het web, de metropool Rotterdam, met dien verstande dat de lijn tussen IJsselmonde (Middeldijk) en Zwijndrecht georiënteerd was op Dordrecht en de lijn tussen St.Philipsland (veerhaven Anna Jacobapolder) en Steenbergen op West Brabant (Roosendaal en Breda).
De Rotterdamsche Tramweg Maatschappij had door al deze uitbreidingen van haar activiteiten ten zuiden van Rotterdam geen tijd meer voor het paardentramnet in de eigen stad. Bovendien, de paardentrams zouden gaandeweg vervangen moeten worden door elektrische trams. De RTM heeft de keus gemaakt om alle aandacht te richten op het eilandennet en heeft daarom de stoomtramlijn Rotterdam - Delfshaven - Schiedam en het paardentramnet in Rotterdam overgedaan aan een nieuwe maatschappij, de Rotterdamsche Electrische Tramweg-Maatschappij (RETM), de latere RET, die spoedig daarna de stoomtram naar Schiedam verving door een elektrische. Ook de paardentrams verdwenen uiteindelijk van het toneel.
De lijn, die via de Langeweg liep, had nog een halte bij de Krommeweg. Ter hoogte van de Bethelkerk liep een zijspoor naar de Damsteeg en de daar aanwezige remise. De stoomtram was vooral in gebruik voor goederenvervoer. Ten behoeve van de tuinders werd veel mest vervoerd, tot groot ongenoegen van de bewoners aan de Langeweg. Vooral bij het zijspoor ter hoogte van het Nieuwplein, waar de wagons met mest het hele weekend bleven staan, was dit voor de bewoners een vervelende kwestie.
De snelheid van de tram was nauwkeurig omschreven. De maximum snelheid was 20 km./u. Voor enkele delen was dat 12 km/u en op kruispunten 5,5 km. Toch kwamen regelmatig ongelukken voor. Hoewel de directie de uitgaven aan het materieel en baan zeer aan de zuinige kant hield werd zij er door de vele ontsporingen toe gedwongen het baanonderhoud te verbeteren.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren het de slechte kolen en het tekort aan personeel die er voor zorgden dat de dienstregeling regelmatig verstoord werd. In de twintiger jaren doken ook kleine particuliere busondernemingen ("snorders") op die het personenvervoer bij de RTM een flinke teruggang bezorgden. Toch heeft de RTM veel gedaan om de kwaliteit van het vervoer te verbeteren. De verhoging van de maximum snelheid, de indienststelling van motorrijtuigen en de verbetering van de baan moeten in dit kader zeker genoemd worden.
In de dertiger jaren deed echter ook de economische crisis op de eilanden zijn ontregelend werk. Het vervoer zakte in, de kleine busondernemingen konden tot 1937 vrolijk het afnemende vervoer per RTM-tram nog meer afromen en de bijdragen van het rijk aan de tramwegmaatschappijen in het algemeen werden steeds geringer. In 1939 werd op enkele lijnen in de Hoekse Waard de personendienst vervangen door bussen. Intussen was Rotterdam Zuid uitgegroeid tot een complete stad en was de tram een deel van het stadsverkeer geworden. Talloze ongelukken, grotendeels veroorzaakt door het verkeer dat geen rekening hield met de tram, bezorgde de RTM-tram geheel ten onrechte het predicaat "moordenaar".
De opheffing van de lijn naar Zwijndrecht vond eigenlijk al in 1939 zijn beslag, toen een comité in Rijsoord werd opgericht om de opheffing te bespoedigen. Ook de Nederlandsche Toeristenbond had geen bezwaar, evenals de betrokken gemeenten die geen subsidie meer verleenden. Pas tijdens de bezetting werd de lijn daadwerkelijk verwijderd door de Duitsers, die de materialen voor de oorlogsindustrie wilden gebruiken. Zo reed het stoomtrammetje zijn laatste rit en werden de rails achter het voertuig weggehaald en op de wagons geladen richting Rotterdam. Dat was op 19 december 1942. Voor de RTM was de oorlog de redding. Het feit dat al snel het particuliere autovervoer onmogelijk werd gemaakt deed de vervoerscijfers reeds in 1940 sterk stijgen. In de jaren vijftig moderniseerde de RTM een gedeelte van haar materieel door gebruik te maken van het bestaande oerdegelijke materieel maar aangepast aan de smaak en de stijl van de vijftiger jaren. De nieuwe kleuren rood en crème werden de huisstijl van de RTM.
De Watersnoodramp van februari 1953 verstoorde deze opbouw ruw. De schade aan het tramnet was spoedig hersteld en het materieel had weinig geleden. Echter, na het droogvallen van het eiland Schouwen wilden de bevolking én de autoriteiten de tram niet meer terug. Ruilverkaveling en busvervoer waren de prioriteiten in Zeeland, hoewel een kaartje voor de bus spoedig duurder bleek dan voor de tram. Op 10 oktober 1956 zakte een passerende tram op een recht stuk baan langs de Dordtse Straatweg door het spoor. De baan was na de ramp niet meer in een goede conditie teruggebracht. Onderzoek wees uit dat het een vermogen zou kosten het lijnennet zodanig te repareren dat een verantwoorde en veilige tramexploitatie verzekerd was.
Bovendien was besloten tot de uitvoering van het Deltaplan. Veel lijnen zouden moeten worden omgelegd (waarvoor overigens wel plannen voor waren gemaakt) en de veerdiensten gingen verdwijnen zodat het vasthouden aan de tramexploitatie niet logisch meer was. Zo verdwenen in de jaren 1956 en ´57 de tramwegen in de Hoekse Waard en op Goeree- Overflakkee en na het gereedkomen van de dammen in de ´60-er en `70-er jaren de bootdiensten tussen Numansdorp, Zijpe, Middelharnis en Hellevoetsluis. Het veer Anna Jacoba-Zijpe bleef als enige RTM-veerdienst in de vaart tot de voltooiing van de Philipsdam in 1988.
Voor meer informatie kunt u ook het RTM-museum in Ouddorp bezoeken. Zie hiervoor de website: www.rtm-ouddorp.nl.